Tekst Andrea Jansen
Foto Shutterstock

Jongeren die al met één of twee benen in de criminaliteit staan noemen we ook wel de ‘twee procent jeugd’. De lastigste doelgroep, volgens jongerenwerkers. Wie zijn deze jongeren en hoe bereik je hen? Code Geel vroeg het aan Deborah Restiau, die haar werk heeft gemaakt van deze doelgroep.

1. Welke kinderen zijn kwetsbaar voor criminaliteit?

“Vooral kinderen en jongeren met een laag zelfbeeld zijn kwetsbaar. Vaak hebben ze een stempel gekregen omdat ze op school niet binnen de systemen passen. In het gezin worden hoge eisen gesteld, die ze niet waar kunnen maken, of is er sprake van armoede, verslaving of psychische problemen. En in de omgeving waar ze opgroeien wordt anders tegen criminaliteit aangekeken. Het is een optie om snel geld te verdienen, status te verkrijgen en ergens bij te horen. Ze zien wel de voordelen hiervan, maar niet de gevaren. 

We zien de laatste tijd een verschuiving van kinderen uit een laag sociaal milieu met een wat lager IQ naar slimme kinderen uit ogenschijnlijk goed functionerende gezinnen met hoogopgeleide ouders, die wonen in een ‘normale’ buurt. Dit zijn vaak kinderen die veel druk voelen om goed te presteren, om naar het vwo te gaan terwijl dat eigenlijk niet bij hen past. Deze kinderen worden aangetrokken door dure kleding en andere luxe producten, maar omdat ze uit een veilige bubbel komen zien ze de gevaren niet. Ze zijn niet streetwise en komen heel snel in de knel.  Voor de grotere criminelen is dit een aantrekkelijke doelgroep, omdat deze kinderen onder de radar weten te blijven en niet snel gepakt worden. Ouders en docenten weten te weinig over deze wereld en missen vroege signalen. Er heerst nog steeds een stigma dat criminaliteit voornamelijk plaats vindt bij kinderen die op praktijkonderwijs of vmbo-scholen zitten. Dat is niet zo! Ook op mavo, havo en vwo wordt druk gehandeld, gerekruteerd en gedeald. We zien dat de aandacht van de overheid nog niet voldoende uitgaat naar deze groep.”

Deborah Restiau, coördinator bij Backbone Academy en Marc Min, oprichter van Backbone Academy
Deborah Restiau is coördinator bij Backbone Academy. Hier staat ze op de foto met haar collega Marc Min, oprichter van Backbone Academy.

2. Op welke leeftijd moet je ingrijpen?

“De basis voor een criminele carrière wordt al heel jong gelegd. Het jongste kind waar wij mee werken is acht jaar. Dit kind viel op toen wij op verzoek van de school in de klas en op het schoolplein kwamen meekijken. Er was veel ruzie tussen kinderen en de leerkrachten wisten niet meer hoe ze dit moesten oplossen. Het achtjarige jochie, de jongste en kleinste van de klas, viel bij mijn collega’s op door zijn agressieve gedrag. Het kind bleek op de nominatie te staan voor speciaal onderwijs, omdat het niet goed ging op school. Thuis was hij telkens weer getuige van ernstig geweld tussen de ouders. Wij zijn om het kind heen gaan staan. Eén van ons is zijn maatje geworden, een rolmodel om leuke dingen mee te doen, maar die hem ook aanspreekt op zijn gedrag en altijd beschikbaar is als het moeilijk is. Dat is vaak ’s avonds of in het weekeinde. We merken inmiddels dat het al veel beter gaat op school. Speciaal onderwijs is niet meer nodig.

Niet alleen kinderen, maar ook jongeren tot 27 jaar kunnen bij ons terecht. Meestal vallen jongeren op tijdens ons straatwerk op scholen, soms vragen ze zelf om hulp. Dat laatste gebeurt meestal omdat ze helemaal óp zijn. In de criminaliteit moet je altijd alert zijn, je slaapt niet of nauwelijks, je zorgt slecht voor jezelf. ’s Nachts speelt de angst op en gaat het geweten spoken. Als ze wat ouder worden zijn ze vaak toe aan meer stabiliteit, huisje-boompje-beestje, maar merken ze dat ze met  illegale inkomsten niet in aanmerking komen om een huisje te kopen of te huren. Werken met jongvolwassenen geeft vaak eerder resultaat dan werken met pubers, ondanks dat jongvolwassenen vaker te maken hebben met schulden en drugsverslaving. Pubers kunnen de gevolgen van hun acties nog niet overzien en moeten vaak eerst ervaren wat de negatieve consequenties zijn van deze wereld. Jongvolwassenen kunnen dat al beter.”

“Docenten zijn de sleutel bij het voorkomen van jonge aanwas”

3. Hoe belangrijk is de school bij het voorkomen van jeugdcriminaliteit?

“Ik zou zeggen: het allerbelangrijkst. Docenten zijn de sleutel bij het voorkomen van jonge aanwas. Niet alleen door vroegtijdig te signalen, maar vooral ook door zonder oordeel te kijken en luisteren naar kinderen. Elk kind heeft het nodig om gezien te worden, thuis en op school. Kinderen hebben in hun ontwikkeling vooral een rolmodel en positieve feedback nodig. Docenten hebben ruimte nodig om contact te houden met kinderen en om hen te helpen. Vertrouwen laten voelen is de sleutel. 

Wat alle kinderen en jongeren die bij ons terechtkomen gemeen hebben is dat ze al vroeg heel veel negatieve ervaringen hebben opgedaan, thuis en op school. Op school begint dat al bij de citotoetsen in groep 2. Kinderen scoren te laag, hebben teveel energie of zijn juist te dromerig. Als je veel energie hebt kun je dingen in beweging zetten en ben je dromerig dan ben je vaak ook creatief en bedenk je nieuwe dingen. Maar op school dit gedrag als niet passend gezien. Ieder kind heeft talenten en als het talent niet aan de bovenkant van de maatschappij wordt gezien, dan wordt het ontdekt door de straat.”

4. Hoe verschilt specialistisch van regulier jongerenwerk?

“Jongerenwerk werkt goed voor 98 procent van de jeugd, maar niet voor de twee procent die het grootste risico loopt om in de criminaliteit te belanden of er al deels in zit. Regulier jongerenwerk heeft niet de tijd en de middelen om deze jongeren individuele begeleiding te bieden. Het reguliere jongerenwerk is gericht op groepsactiviteiten en hun primaire rol zit in de signalering en doorverwijzen. Met de 2-procent jongeren moet je heel gericht werken en bij ons zijn geen twee trajecten hetzelfde. Je moet achter het gedrag kunnen kijken. Ik ken een 18-jarige waar al vele jaren allerlei hulpverleners thuiskomen vanwege probleemgedrag. Hij heeft inmiddels allerlei diagnoses, maar niemand zag dat hij thuis zijn hele leven al zwaar mishandeld werd. Dat doet iets met het gedrag van een kind.

We lopen er tegenaan dat gemeentes soms vooral bezig zijn met pleisters plakken, terwijl dit een problematiek van de lange adem is. Het begeleiden vraagt veel tijd en aandacht, vaak buiten de kantooruren. En je hebt continuïteit nodig, want je kan een kind dat in de problemen zit niet elk half jaar laten wisselen van begeleider. Dat is een probleem waar we telkens weer tegenaan lopen, want gemeenten en andere financierders geven meestal maar voor een korte periode budget. Vaak weten we pas kort voor het aflopen van de financiering of we door kunnen gaan met de begeleiding. We houden die onzekerheid weg van de kinderen, maar de gevolgen zijn groot als we niet door kunnen gaan terwijl het kind net goede stappen maakt. Het vertrouwen van een kind in de maatschappij krijgt dan opnieuw zo’n grote dreun, dat je vrijwel zeker weet dat het niet meer goed komt. Het jochie van acht zou dan heel goed de nieuwe Taghi kunnen worden.”

“Je kan een kind dat in de problemen zit niet elk half jaar laten wisselen van begeleider”

“Het helpt als onderwijs, zorg en veiligheid binnen de gemeente goed samenwerken”

5. Wat kunnen gemeenten doen om risicojeugd uit de criminaliteit te houden?

“Het is belangrijk om te beseffen dat dit probleem echt in elke gemeente voorkomt. De grootstedelijke problematiek zie je steeds meer terug in de dorpen. Docenten en medewerkers van gemeenten in het sociaal domein moeten signalen kunnen herkennen. Vervolgens kun je dan gespecialiseerd jongerenwerk inzetten. Dat werk past niet altijd binnen de beleidsregels, dus durf daar vanaf te wijken. Kijk naar perspectieven en mogelijkheden en timmer niet alles dicht met regels. Bij een kind van acht kan je niet elk jaar met een andere hulpverlener komen omdat telkens een andere aanbieder de aanbesteding wint. Verder is het belangrijk om al in de babytijd te beginnen. Zorg voor goede ondersteuning voor ouders, zodat de hechting goed verloopt. Het helpt als de domeinen onderwijs, zorg en welzijn en veiligheid meer en beter samenwerken. Deze problematiek overschrijdt de domeinen, we hebben elkaar hierbij heel hard nodig!”

Meiden in de criminaliteit

Als je afgaat op de cijfers over jeugdcriminaliteit dan lijkt het alsof vooral jongens in de criminaliteit terechtkomen. Echter, uit onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam en het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum blijkt dat bij gelijke achtergrond meisjes even vaak in de criminaliteit belanden als jongens. Ze hebben echter wel een veel kleinere pakkans en als ze gepakt worden zijn de straffen lager. Meer weten? Lees dan het volledige onderzoek of bekijk de infographic

Pragmatische aanpak risicojeugd in Lelystad

Geweld, messen en drillraps waren tekenen van de toename van jonge aanwas in de drugscriminaliteit in Flevoland. Gemeenten en politie proberen het tij te keren voor jongeren die op weg zijn naar een criminele carrière. Lees hier het artikel.